-
1 amaigrir
amaigrir [aamegrier]1 (doen) vermageren ⇒ mager, dunner maken, uitmergelen1 mager, dunner worden ⇒ vermageren, afvallen1. v(doen) vermageren, uitgemergelen2. s'amaigrirvmager worden, afvallen -
2 dessécher
dessécher [deeseesĵee]1 (uit)drogen ⇒ laten drogen, laten verdorren, droogleggen2 doen vermageren, verschrompelen1 uitdrogen ⇒ opdrogen, droog worden, verdorrenv1) uitdrogen, laten verdorren3) verharden -
3 émacier
émacier [eemaasjee]1 mager worden ⇒ vermageren, uitteren
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский